Wat doe je als je op straat 100 euro vindt? Of een etuitje met peperdure juwelen, zoals een schoonmaakster van een Haags hotel overkwam? Het lijkt een gewetensvraag waar verschillende antwoorden op mogelijk zijn. Maar volgens de wet is er slechts 1 antwoord mogelijk: je bent verplicht om aangifte te doen van je vondst. Is het gevonden voorwerp aangetroffen in een woning, gebouw of vervoermiddel, dan moet je ook bij de bewoner, gebruiker of toezichthouder melden wat je gevonden hebt. Als je aan die verplichtingen hebt voldaan, en de vondst wordt door niemand opgeëist, dan mag je jezelf na een jaar eigenaar noemen. Voor niet-kostbare zaken (minder dan € 450,-) die vrijwillig door de vinder aan de politie zijn afgegeven, geldt een andere regeling: de vinder wordt geen eigenaar. De gemeente is na drie maanden bevoegd om de zaak te verkopen, weg te geven of te vernietigen.
Degene die het gevonden voorwerp komt opeisen bij de politie of de vinder, moet in ieder geval de gemaakte kosten vergoeden. De vinder heeft daarnaast recht op een beloning. Een vindersloon van 10% is gebruikelijk, maar niet verplicht. De wet bepaalt slechts: De vinder “heeft naar omstandigheden recht op een redelijke beloning”. En dat is helaas voor velerlei uitleg vatbaar. De Haagse schoonmaakster die haar vondst ter waarde van 7 miljoen euro keurig kwam melden bij het politiebureau, wacht nog altijd op een beloning van de verzekeringsmaatschappij die rechthebbende van de juwelen was. Al was het maar een bloemetje.